Winter op Zee door J. Slauerhoff
De kim wordt wreed, de golven tuimlen wild,
Van mild en groen, spoorslags hardgrijs en grauw;
Eén nacht waarin de wind door't luchtruim rilt,
Dan, als een plotselinge dood, de kou.
Om rotseilanden zonder boom en gras,
Liggend verlaten in het oeroud ruim,
Bloeit slechts 't omstuimig en verward gewas
Van 't snel opschietend, snel verwelkend schuim.
Op 't schip waarin geen vuren troostend branden,
Nestelt de kou zich voor een lange reis;
Tegen de 's nachts wakkergekraakte wanden;
Kruit en verbrijzelt zich het drijvend ijs.